De Grote Docent

De Grote Docent 

Door Jacques Klöters

Ik moest vanmorgen denken aan Willem Wilmink. Ik hield van die man. Heb aan de Universiteit van Amsterdam les van hem gehad in Close Reading. Hij volgde een docent op wiens werkcolleges op vivisectie leken want het gedicht lag na behandeling keurig gefileerd in taalkundige brokken morsdood te wezen in de vriescel die het collegelokaal geworden was. Maar met de komst van Willem Wilmink veranderde dat. Een buitengewoon docent ging zijn liefde met ons delen voor taal en poëzie. We bleven uren bezig met Om mijn oud woonhuis peppels staan van de dichter Leopold en toch bleef dat gedicht fascinerend en levend. 
Willem was een man van stokpaardjes en zijn hele leven bleef het close-readen en het geven van een onverwachte interpretatie van regels een terugkerend item in zijn conversatie. Hij had bijvoorbeeld een grote voorkeur voor de balladevorm en legde ook uit hoe die in elkaar stak met zijn terugkerende stock-regel zoals in een gedicht van Antonis de Roovere Tong achter de tanden zwijgt stil. Vervolgens vertelde hij dat die regel later in de loop der tijd steeds meer regels kreeg tot het refrein in het lied een apart muzikaal deel kon worden. 
Maar soms, zo vertelde Wilmink, zie je in moderne ballades toch die Middeleeuwse stockregel terug zoals bij de terugkerende regel die straatjongen uit Rotterdam. En dan was Willem waar hij wezen wilde, bij de ballade Ketelbinkie met de beginzin Toen wij van Rotterdam vertrokken. 
Ik herinner me een college waarin het ging over slechte poëzie. Hij vertelde ons dat zijn hoogleraar Prof Donkersloot de opmerking maakte dat sommige gedichten poëtisch voorverwarmd worden door het gebruik van bepaalde poëtische woorden. Hij gaf als voorbeeld Ranke ree, als het maar een ree was, was het een mooi gedicht. In dat soort gedichten stond de poëtische choke uit, quatschpoëzie noemde Willem dat, quasi poëzie die lijkt op poëzie maar eigenlijk rommel is, poëzie zolang je maar niet goed luistert. Dat leidde tot een discussie over kitsch en echtheid. 
Hij citeerde professor Dresden die geschreven had dat iets kitsch is als het zich voordoet als iets anders dan het is. Een klok die een wagenwiel nadoet of zo. Maar, zei Wilmink, er zijn Peruaanse drinkbekers gevonden in de vorm van een mannetje en die vindt niemand kitsch. Het is heel moeilijk om uit te maken wat echt mooi is en wat onzin en het wordt steeds moeilijker naarmate iets ouder wordt. Als het maar oud genoeg wordt, wordt het vanzelf kunst. Echt en onecht is ook een heel lastig criterium vond Willem en daar kwam weer een stokpaardje: “Iets moest eerlijk zijn in de architectuur. Berlage. Maar een heel oneerlijk ding is de Westertoren. Het lijkt zandsteen maar het is een betimmering met zandsteen eromheen en bovenop is het zink. Zo onecht als maar kan en toch is het de mooiste toren van de hele wereld.” 
 
Een goede docent is een kostbaar bezit voor het leven